Ergens was het de ideale afleidingsmanoeuvre voor de directeur. Niemand keek naar het grotere plaatje. Alle aandacht ging naar randverschijnselen. Naar voetballers die niet presteerden, naar transfers die niet gebeurden, naar punten die niet werden gepakt.

De selectie was te smal en niet in balans. Een handjevol blessuregevallen leidde tot ongelukkige kunstgrepen. De spits werd linksbuiten gezet, een middenvelder werd wekenlang vleugelaanvaller. De centrale verdediger moest invallen in de spits, de back als vleugelaanvaller. Ze presteerden niet. Ze kregen kritiek, maar wat viel de spelers op voor hen vreemde posities te verwijten?

De 4-3-3-opstelling was heilig, ook als de spelers voor dat systeem niet beschikbaar waren. Of uit vorm. Of gewoon niet goed genoeg. Het was 4-3-3 en anders niets. Dan maar improviseren. Een beetje husselen en hopen op het beste. Week in, week uit. Dat het systeem nauwelijks tot resultaten leidde en dat spelers verzopen op voor hen vreemde posities deed er niet toe.

Zodra er een paar blessures of schorsingen waren, zaten op de bank vooral spelers uit het tweede. Zij hadden het twee niveaus lager al lastig. Nu moesten ze in het eerste elftal voor de ommekeer zorgen in wedstrijden die verloren dreigden te gaan. Misschien was het daarom wel dat de trainer pas wisselde als er niets meer om te keren viel.

Op de bank zat verder die ene back die het niveau niet aankon. De andere back die het niveau niet aankon stond wel gewoon in de basis. Er was niemand anders. De technisch directeur zag geen aanleiding om de markt op te gaan en daar een back te halen die het niveau wel aankon. Hij had alle vertrouwen in zijn aankopen. Hij was de enige.

Ook aan de smalle selectie werd niets gedaan. Twee miskopen en een reservekeeper verlieten de club in de winterstop. Daar kwam één aanvaller voor terug. De zaakwaarnemer van de aanvaller had de club gebeld, omdat daar al een landgenoot van de aanvaller speelde. Of de club geen interesse had in de aanvaller? De technisch directeur hapte toe. Daar bleef het bij. Zelf bracht hij geen versterking naar de club. De selectie bleef smal. De club bleef kwetsbaar.

De club pakte nauwelijks punten. Soms, meestal ver van het eigen stadion, werden punten gesprokkeld. Thuis volgde de ene domper de andere deceptie op. In de aanval stond het vizier niet op scherp. Doelpunten waren schaars. Elke wedstrijd kende de verdediging momenten van onachtzaamheid. Of een back die het niveau niet aankon zette een sliding in. Penalty. Weer een tegendoelpunt. De doelman kon er ook geen verandering in brengen.

De achterban morde. Over de linksback, over tikkies breed, over de passieve trainer, over de technisch directeur met zijn kop in het zand. Per wedstrijd werden de supporters negatiever. Ze klaagden, ze zuchtten, ze steunden. Ze wilden verandering, ze zochten verbetering.

Alle aandacht ging naar de krappe selectie, de behoudende trainer en de niet slagvaardige technisch directeur. Zij kregen kritiek. Fluitconcerten, witte zakdoekjes, zure commentaren op het internet, kritische columns. De directeur bleef buiten schot.

De club was jaren achtereen gegroeid. Ook toen de resultaten minder waren. Ook toen het voetbal onaantrekkelijk was. De club was populair en trok steeds meer toeschouwers. Ook wilden meer sponsors zich aan de club verbinden. Dat kon alleen in een groter stadion. Tot die conclusie was één van de voorgangers van de directeur ruim vijftien jaar eerder al gekomen.

Toch was in het stadion in die vijftien jaar niets wezenlijks veranderd. De pisbakken waren vervangen, er was een extra loketje voor een kroketje en het hek van het uitvak was een stukje verschoven, maar concrete plannen voor een groter, beter en commercieel aantrekkelijker stadion waren er niet. Het stadion zat aan zijn limiet. De club kon niet verder groeien.

Wie verder keek dan het huidige seizoen zag dat de club soms sterke backs had gehad en soms zwakke. Dat de resultaten dan weer goed waren en dan weer slecht. Dat technisch directeuren voltreffers hadden afgewisseld met misperen. De club had dat allemaal overleefd. Ook alles wat nu mis ging zou overwaaien.

Voor een te klein en verouderd stadion gold dat niet. Zonder toekomstbestendig stadion kon de groei van de club stokken. Verloor de club momentum. Ging de club terug naar af. De directeur moest zorgen voor een nieuw, of in ieder geval vernieuwd, stadion. In de tien jaar dat hij verantwoordelijk was had hij dat niet voor elkaar gekregen en ook nu bleef het stil.

Maar niemand maakte zich druk om de directeur en het stadion.

Dat allemaal dankzij Djevencio van der Kust.

PS: Deze column verscheen eerder in Kasteelnieuws, het magazine dat alle leden van Vereniging de Spartasupporter zes keer per jaar ontvangen. Voor zover dat nog nodig is: lid worden van de supportersvereniging kan hier.

Abonneer
Abonneren op
9 Reacties
nieuwste
oudste meest gestemd
Inline Feedback
Bekijk alle reacties